Een (hele) korte introductie tot een filosofie van de waarneming.
Essay geschreven over Wander/Wonder door Dr. Max van der Heijden – 2024
Filosofie begint met de verwondering over en het kritisch bevragen van zaken die het dagelijks leven mogelijk maken. Waar in het leven van alledag deze zaken simpelweg op de achtergrond verdwijnen, of men zich er zelfs niet eens bewust van is, nemen filosofen de moeite deze alledaagse zaken naar de voorgrond te trekken en te bevragen. Annemijn Rijk’s Wander/Wonder, een audio-ervaring die gepaard gaat met lichamelijke oefeningen, stelt die filosofische vragen bij ons vermogen tot zien. Deze audio-ervaring begeleidt de luisteraar bij het aanschouwen van verschillende werken die onderdeel uitmaken van de tentoonstelling ‘Soulmates’ van het Stedelijk Museum Breda.
Zien beschouwen we op het meest basale niveau als de registratie van de wereld om je heen. Deze traditionele opvatting vinden we terug in het werk van verschillende filosofen uit de moderniteit, waaronder René Descartes. In zijn werk schetst Descartes het beeld van een subject die zich middels de waarneming verhoudt tot een wereld van objecten. Lichtstralen worden door de retina opgevangen en zodoende verschijnen deze objecten in het Cartesiaanse theater van de geest. Simpel geformuleerd: wanneer we onze ogen openen zien we dankzij ons brein een wereld gevuld met objecten om ons heen. Maar, is deze registratie een proces dat lauter geestelijk of mentaal plaatsvind? Is dit er eentje die zich alleen in het brein voltrekt? Of is er meer aan de hand?
De reeks interventies waar Wander/Wonder uit bestaat trekken dit traditionele Cartesiaanse beeld in twijfel omdat het lichaam van de bezoeker in beweging wordt gebracht terwijl het kijkt. Tijdens één van deze interventies stelt Rijk dat we, door kijken en bewegen te combineren, onze blik zullen ervaren als ‘een vlechtwerk van zien en beweging’. Dit is een citaat afkomstig uit Merleau-Pontys Oog en Geest (1961) en daarmee toont Rijk haar fenomenologische inslag. Wanneer Merleau-Ponty het zien als een vlechtwerk van zien en bewegen omschrijft neemt hij expliciet stelling tegenover de Cartesiaanse gedachte dat waarneming een passieve activiteit is waarbij de ogen simpelweg beelden opnemen. Voor Merleau-Ponty is zien een actieve, belichaamde ervaring. Ons lichaam staat in een constante openheid naar de wereld toe, wat Merleau-Ponty ‘naar de wereld zijn’ noemt: ‘elk ding spreekt tot mijn lichaam en tot mijn leven’ (p. 50).
Rijk vraagt ons onze lichaamshouding te veranderen terwijl we zien en meermaals staat het openen van het lichaam daarbij centraal. Dankzij deze veranderingen ervaar ik het zien op een andere manier. Zo heb ik ervaren dat een zachte blik ertoe kan leiden dat je overvallen wordt door een beeld zelf, dat diep ademhalen beelden intenser kunnen maken, dat ogen openen en sluiten het contrast in een foto doet vibreren en dat mijmerend naar een punt op een foto staren tot een vrij en imaginair spel kan leiden waarbij je dingen kunt gaan zien die er niet zijn.
Het interessants vind ik de interventies waar de blik met de ander centraal staat. Tijdens één van deze interventies moet ik bijvoorbeeld mijn armen openen naar de blik van de ander om zo toe te laten dat we gezien worden. Ook deze verwisseling, van degene die ziet naar degene die gezien wordt, deed mij denken aan Merleau-Ponty. Wanneer Merleau-Ponty het zien van de wereld in zijn werk onderzoekt poogt hij zich niet alleen kritisch te verhouden tot de opvatting van zien als geestelijke activiteit, maar ook tot de opvatting die stelt dat er een ruimte is tussen degene die ziet en een zichtbare wereld die overzien wordt. Merleau-Ponty omschrijft het zien van het lichaam daarentegen door te schrijven dat ‘het ziet’ terwijl ‘het zichzelf ziet’. Wat Merleau-Ponty met deze toch wel enigszins cryptische formulering bedoeld te zeggen is dat, wanneer we zien, we in het zien van de zichtbare wereld, ook ons eigen vermogen tot zien weerspiegeld zien. Ieder zien, of zich dat nu richt op een wereld om ons heen of op de ander, is tegelijkertijd een spiegeling van het zien zelf.
Het gaat Merleau-Ponty erom, om in deze passages duidelijk te maken dat zien zelf de verbindende factor is tussen degene die ziet en de wereld om hem heen. Het is pas na het zien dat we beginnen met tegenstellen, conceptualiseren, categoriseren, opdelen en splitsen van een zelf tegenover een wereld. Prof. Dr Jenny Slatman, specialiste in o.a. het werk van Merleau-Ponty, vat dit accuraat samen wanneer ze het volgende schrijft:
Het zien voltrekt zonder dat men daarbij kan zeggen wat subject of object is. De verhouding tussen het zien en het zichtbare is als de verhouding tussen strand en zee (VI, p. 173): men weet dat beide van elkaar onderscheiden zijn, maar het is niet duidelijk waar het ene begint en het andere eindigt, omdat zee en strand elkaar steeds in bezit nemen.[i]
Wanneer ik dit vertaal naar de interventie waarbij ik de ander naar me laat kijken, dan ervaar ik eenzelfde soort over en weer bezitnemen van elkaar. Waar het op het eerste gezicht eenvoudig lijkt om aan te geven wat tot het eigen lichaam behoort en wat niet, waar de grenzen van mij eindigen en de grenzen van de ander beginnen, ervaar ik in het oogcontact een grensvervaging tussen mij en degene die naar mij kijkt: ik voel dát de ander mij ziet maar, tegelijkertijd, herken ik in het zien van die ander ook mijn eigen zien. Wie ik ben, waar ik ophoud, waar de ander is, en waar die ander stopt, vervaagt tijdens deze ervaring.
Wat ik in dit essay hopelijk zichtbaar heb gemaakt, is dat Wander/Wonder ons middels verschillende interventies toont dat zien veel meer is dan alleen een mechanische registratie van beelden; het is een diep verankerde lichamelijke en wederkerige ervaring. Andere audio-interventies riepen weer andere vragen op. Hoewel ik deze door de schaal van dit essay niet kan beantwoorden, wil ik ze aan de toekomstige bezoeker van Wander/Wonder meegeven op diens eigen pad van filosofische verwondering. Als we bijvoorbeeld de these accepteren dat zien lichamelijk is, betekent dat dan ook dat ieder lichaam de wereld op een andere manier ziet? En, als het lichaam deze beeldbepalende rol inneemt, hoe “creatief” is dat lichaam dan. Is de mens soms, zoals Nietzsche suggereert, niet een cognitief denkend wezen maar vooraleer ‘een kunstzinnig scheppend subject’ wanneer ze ziet?
[i] Slatman, J. (1997). Zien en zijn: Merleau-Ponty’s ontologie Van ontwijkende zichtbaarheid. Tijdschrift Voor Filosofie 59 (2):276 – 303.
Over de auteur
Dr. Max van der Heijden is filosoof en momenteel werkzaam aan Tilburg Universiteit. Hij is gepromoveerd op het denken van de Duitse filosoof Friedrich Nietzsche en diens pleidooi voor de “vernatuurlijking” van de mens. Momenteel doceert hij vakken als geschiedenis van de moderne filosofie, metafysica, wetenschapsfilosofie, verlichting & tegenverlichting, en close-reading. In zijn huidige onderzoek probeert hij vanuit post-humanistisch perspectief antwoord te geven op de vraag wat kunst kan doen ten tijde van de ecologisch crisis. Contact: m.m.c.vdrheijden@tilburguniversity.edu.