De Nederlandse Dansdagen vroegen aan Annemijn of ze een bijdrage wilde leveren tijdens het Debat van de Nederlandse dans. Annemijn: “Ik twijfelde tussen het delen van mijn eigen verhaal als maker en iets ‘meegeven’ vanuit filosofische context. Al snel voelde ik dat ik iets mee geven aan het dansveld voor mij op dit moment niet kloppend voelde. Ik koos voor het delen van mijn eigen verhaal, en besloot dat dat is wat ik mee kan geven.”

Je leest Annemijn’s verhaal hieronder. Dit artikel is ook gepubliceerd op de Theaterkrant.

Ik ben Annemijn Rijk, choreograaf en filosoof. Vanuit mijn gezelschap Body of Art maak ik zintuiglijke, belichaamde theaterervaringen die zowel in het lichaam van de performers, als in het lichaam van het publiek en in de ruimte plaatsvinden.

Ik werd voor het schrijven van dit verhaal geïnspireerd door mijn Tilburgse collega Guilherme Miotto die hier vorig jaar sprak en zei: ‘Geef de kunst haar ziel terug‘. In een panelgesprek waar Gui en ik afgelopen jaar aan deelnamen wist hij me opnieuw te raken met een simpele, maar heldere reminder toen hij deelde dat kunst geen moderne uitvinding is. Kunst beoefenen, middels het lichaam of de dans wordt al sinds mensenheugenis gedaan, en is niet iets wat pas waarde krijgt als het gekapitaliseerd wordt. Geïnspireerd door Guilherme’s verhaal ben ik gaan schrijven, en kwam ik uit bij mijn eigen reflectie.

Al lange tijd cirkelen mijn gedachten over de toekomst rondom één vraag: Waar gaan we heen? In een, zoals de socioloog Hartmut Rosa omschrijft, ‘steeds sneller accelererende samenleving, gekarakteriseerd door agressie’ is het moeilijk oriënteren. Ik wil afslaan, maar ga rechtdoor. Ik wil tijd nemen, duurzaam zijn, gezond zijn en verantwoord bijdragen aan de wereld om me heen, maar ik vervuil. Ik ga snel en het voelt alsof ik steeds sneller moet, moet leveren, mezelf uitputten en doorhalen, hier en daar tegelijk zijn.

Kijkend naar de wereld om me heen constateer ik dat de manier waarop we als mensheid, in relatie tot onze omgeving, een plek innemen op aarde gedreven door een verlangen naar macht, willen weten, controle en dominantie. Wij bepalen wat iets is, wij bepalen wie waar mag leven en voor hoelang, hoeveel bos er over blijft, welk dier sterft en welk dier niet. Wij bepalen waar het water stroomt, wat een centimeter is en hoe snel de wereld zoals wij haar denken te kennen vernietigd zal worden door ons eigen toedoen. Alsof ze van ons is.

Wat ik denk te zien, als ik naar de wereld om me heen kijk, is de erfenis van het optimistische humanisme dat zijn oorsprong kent in de Italiaanse Verlichting. In een poging zich los te maken uit de Middeleeuwse katholieke wurggreep, stelden de Verlichtingsdenkers zichzelf rond 1600 de vragen: Waar komen we vandaan? Wie zijn we? Waar gaan we naar toe?

Als antwoord op die vragen ontstond het Humanisme, een stroming waarin de centrale rol van de mens met aandacht voor het menselijke rationele vermogen wordt benadrukt. De mens, zo stellen de humanisten, is een talig en met rede begiftigd wezen welke in staat is door middel van zijn intellectuele vermogens brede culturele, morele, economische én artistieke welvaart te realiseren. Dit is, wat mij betreft, een bijzonder optimistische visie op het potentieel van de mens. En bovendien maar een ten delen geslaagd project.

Want als erfgenamen van de Verlichting zijn we zowel bekend met de vruchten van de wetenschappelijke revolutie, de progressieve humanistische idealen en het optimistische geloof in de menselijke rede, alsook met de uitwassen daarvan: een geïndustrialiseerde samenleving met een cultuur van planning, beheersing, efficiëntie, voorspelbaarheid, exploitatie en vervreemding. Kijkend naar de wereld om me heen, denk ik daarom dat het tijd is om onszelf opnieuw die vragen te stellen: Waar komen we vandaan? Wie zijn we? En waar gaan we naar toe?

Volgens mij is de wereld waar we naar toe bewegen er één vol met angst. Laatst hoorde ik in de tv-serie The White Lotus de volgende vraag: ‘Three billion animals died in the wildfires in Australia. Where does all the pain go?’ Die vraag achtervolgt me, verlamt me. Als ik mijn intuïtie die vraag laat beantwoorden, zou ik uitkomen bij alle mensen met burn-out klachten, bij alle jongeren met zelfmoordgedachten, de laatste jaren meer dan ooit, bij alle kinderen die met onverklaarbare paniekaanvallen ‘s nachts wakker schrikken, bij de existentiële eenzaamheid die ik en zo velen met mij voelen wanneer we na het zien van nog een verwoestende overstroming op tv weer machteloos een stukje hoop inleveren.

Op de momenten waarin ik me huiverig afvraag waar al die pijn dan heengaat, volgt vaak een kleine existentiële crisis waarin de toenemende onrust van de wereld zich, zonder consent, in mijn bloedbaan nestelt. Het zijn die momenten waarop ik mezelf als maker en mens afvraag wat ik in godsnaam nog met het theater toe wil voegen aan een wereld die al overvol lijkt te zijn van informatie, drama, materialen, confrontaties en spanningen.

Een quote die mij tijdens zo’n crisis ooit helderheid gaf, komt van de Britse onderzoeker en kunstenaar Anaib Jain. Jain durft vanuit haar onderzoek op een experimentele manier na te denken over deze voor mij en voor zoveel anderen herkenbare verschijnselen. Ze schreef:

When people out of nowhere wake up at night with an anxiety attack, what they’re feeling is the anxiety of the trees in the Amazon burning down… What we experience when we feel an extreme loneliness that we can’t explain, is the loneliness of the last white rhino that can’t express himself or communicate with others from his species.’

Zoals een van mijn performers ooit zei na het repeteren van een scène: ‘Door hier te zijn hebben we de enorme verantwoordelijkheid een gezonde cel te zijn in het geheel.’ Ik denk dat ze gelijk heeft. Rosi Braidotti, grondlegger van het kritisch posthumanisme, zou het daar ook mee eens zijn. Het kritisch posthumanisme is een actuele, filosofische stroming die zich bezighoudt met de vraag wat het bekent om mens te zijn, terwijl ze de kritieken op het humanisme en het anti-humanisme met zich meenemen. En zij doen dit uit liefde voor de mens. Braidotti beschrijft een van de domeinen binnen dit kritisch posthumanisme als ‘forward looking experiments with new forms of subjectivity’.

Dat betekent dat filosofen, wetenschappers, antropologen én kunstenaars die werkzaam zijn binnen dit domein onderzoek doen naar ervaringen waar grensvervagingen tussen mens, machine, dier en aarde plaatsvinden. Posthumanisten vragen dus aandacht voor momenten waarop de grenzen vervagen tussen wat wel en niet menselijk is.

Dit proces is natuurlijk al in gang gezet in de negentiende eeuw, toen onder de opkomst van de evolutietheorie het duidelijk werd dat de mens niet zozeer de kroon op Gods creatie was maar veeleer een dier onder de dieren. Welke rol hebben de kunsten in het opnieuw en kritisch nadenken over wat het betekend om mens te zijn? Ik zal een poging doen die vraag te beantwoorden, door hem persoonlijk te maken. In de context van het posthumanisme krijgt voor mij persoonlijk de rol van de kunsten in deze wereld namelijk een noodzakelijke plek.

Het is geen toeval dat in The White Lotus het een zestienjarige, gameverslaafde jongen was, iemand van een nieuwe generatie, die op vakantie zonder zijn telefoon, in een zeldzaam moment van helderheid, zichzelf hardop de vraag stelde: ‘Where does all the pain go?’

Ervan uitgaan (of accepteren) dat een dergelijk fenomeen als de pijn die vrijkomt door 3 miljard verbrandde dieren door een bosbrand niet iets op zichzelf staand is, maar een gedeeld fenomeen wat over de grenzen van onze uitgekiende ‘mensheid’ heen gaat, stelt ons niet alleen in staat tot een diepgaande empathie, maar laat ons ook de verantwoordelijkheid nemen om naar oplossingen te zoeken buiten de domeinen van de logica of de efficiëntie. Het dwingt ons tot de vraag: Wat kan de mens nog meer zijn, behalve dat rationele wezen? In het onderzoeken van die vraag ligt voor mij de urgentie van mijn makerschap in deze tijd, en in deze wereld.

Ik geloof dat kunst ons interne kompas kan kalibreren. Kunst kan dat wat altijd al in ons aanwezig, maar verborgen of onzichtbaar was, zichtbaar maken. Invoelbaar maken. Zo kan kunst het ‘niet-rationele’, noem het sensaties, emoties, ideeën, intuïties, of inzichten die onder de verlammende sluier van de status quo verborgen liggen, naar de oppervlakte brengen. Dat is wat ik wil en moet doen met mijn makerschap. Het onzichtbare zichtbaar maken. Niet door het te creëren, maar door het te onthullen. Mensen teruggeven wat ze kwijt zijn geraakt door de manier waarop de wereld is ingericht.

Ik heb het hier niet over het spreken van ‘de waarheid’, maar over het blootleggen van hoe onze wereld is geconstrueerd vanuit een logica passend bij een bepaalde politieke en wijsbegerige orde. Zo draagt kunst voor mij een bepaalde hoop in zich, die de staat van de wereld uitdaagt. Met iedere creatie die we maken, kunnen we bijdragen aan het onderzoeken van, en onze hoop uiten voor, een wereld en een ‘mens’ die nog komen zal. Dat schept autonomie, hoop, een horizon, daadkracht. Het maakt dat we onze eigen route kunnen bepalen en onze plaats in het collectief en het grotere ecosysteem kunnen overzien. Het ecosysteem wat we niet maken, maar waar we deel vanuit maken. Het maakt ons.

Dus daar waar het nog altijd de norm is je tot de wereld te verhouden op een manier waarbij de ratio de boventoon voert en waarbij deze ratio de mens onderscheidt van ‘de ander’ (dieren, planten, steen, maar ook: ‘het kind’, ‘de vrouw’, ‘de vreemdeling’), voel ik dat ik met mijn werk ruimte moet creëren voor de belichaamde waarneming, waarbij ons belichaamde bewustzijn niet als onderscheidend, maar juist als gedeeld en verbindend met de wereld om ons heen wordt gezien.

Posthumane experimenten, inzichten en ‘wake-up calls’ zoals die van Jain en in The White Lotus bekrachtigen me daarin als nooit tevoren. Ze bevestigen me in mijn idee dat we als kunstenaars verschil moeten maken, en dat theater dat wel degelijk kan doen. Ze motiveren me om publiek door mijn werk te activeren, de verlammende passiviteit uit, en om dichtbij hen te komen. Mijn taak is niet om te overtuigen, maar om iets te beginnen in anderen.

Ik wil niet pretenderen dat ik veel kan betekenen binnen de grote thema’s die ik nu aanhaal. Ik ben me maar al te bewust van mijn beperkte positie. Deze grote thema’s vormen de context waarbinnen ik me als mens en maker relateer aan de wereld en de toekomst, en ik voel de drive om binnen mijn ‘circle of influence’ en met de middelen die ik heb alles op alles te zetten om dat wat ik wel kan doen handen en voeten te geven.

Dus, als we de gedachte omarmen dat onze huidige cultuur vraagt om onderzoek en openheid naar wat een duurzaam vervolg voor ons huidige rationele paradigma zou kunnen zijn, dan zullen we werk moeten maken, gesprekken moeten voeren en debatten moeten organiseren die actief bijdragen aan het doorbreken van onze huidige manier van denken en zijn.

Misschien is het aan ons als sector om via het lichaam, de belichaamde waarneming en de kennis die daaruit voortkomt, ijkpunten voor een nieuw mensbeeld uit te zetten… Ik denk alleen niet dat we daar al zijn. Want als de wereld waar we heen bewegen, of de wereld waar we ons nu, ook als sector op dit moment, in bevinden, er een is die we niet kunnen verdragen, dan betekent dat allereerst dat we ons los moeten maken van de huidig ingeslagen richting. Ik wil geen allesomvattende suggestie geven van hoe we dat moeten doen, want iedereen kan en zal daar een eigen invulling aangeven. Ik weet wel dat mijn voorstel om op een duurzame manier gezamenlijk en met de wereld om ons heen verder te gaan geen gemakkelijke is, namelijk door eerst radicaal te verdwalen.

Wat als we volledig richting verliezen, gedesoriënteerd raken, onbekende afslagen nemen en diep duiken? In de dansstudio, in gesprekken, op kantoor, op het toneel, in de foyer, op de weg naar huis. Wat als we dermate de grip op onze omgeving verliezen, dat onze omgeving met al haar ingesleten culturele patronen en denkkaders, ook geen grip meer kan hebben op ons? Vanuit die staat van dwalen zouden we vervolgens, binnen en buiten de veilige context van het theater, gezamenlijk nieuwe paradigma’s kunnen verkennen, voorbij wat logisch is, wat we al kennen, zichtbaar is, of hoe we geleerd hebben hoe het moet.

Mijn hoop is dat dit soort artistieke experimenten die ons uitdagen onze grip op de wereld even helemaal los te laten ons in staat stelt om in en over de toekomst uitgebreidere gesprekken te voeren, om zodanig ook een stem te geven aan het ‘niet-menselijke’ wat we jarenlang het zwijgen hebben opgelegd.

Als laatste nog dit, en hierbij richt ik me aan iedereen in deze ruimte: Ik geloof dat we als kunstenaars moeten blijven vechten tegen die delen van onszelf die in de verleiding komen om het spel van de wereld te spelen zoals die is, en we moeten blijven creëren om ons eigen leven en dat van anderen zo leefbaar mogelijk te maken. Die strijd is niet alleen meer nodig, maar ook onweerstaanbaar, want daar is waar het leven is.

Fotograaf: Sjoerd Derine